Stemmen uit het Rooie Dorp 2

Interview met Marcel Ariaens door Rob Weenink

Esdoornstraat 1935 In de verte is goed te zien dat in de hoek een scherm naar beneden is gelaten. Dit zal dan de winkel van Verhulst zijn geweest.

Esdoornstraat 1975  Deze foto stamt uit 1975, toen wij er al 4 jaar weg waren. Dit was wel het beeld tijdens onze ‘vlucht’.

 

“ Van het paradijs naar de hel . “

 Mijn Ouders

 1933 Mijn moeder kwam als kind van 1 jaar wonen in de Esdoornstraat op nummer 35 waar ik ook ben geboren. Als kind van 7 maakte ze het begin van  WO 2 mee en als 7- jarige had ze natuurlijk niet door dat die periode haar hele leven zou beïnvloeden. Ze kwam uit een zeer arme familie en werd er al op jonge leeftijd op uitgestuurd om als dienstmeisje te werken in Amsterdam en Den Haag.

Daar in de Esdoornstraat kwamen twee levens bij elkaar die door omstandigheden in het verleden in elkaars armen werden gedreven. Mijn vader (die 12 jaar ouder was dan mijn moeder) kwam zwaar getraumatiseerd uit de oorlog. Na een aantal maanden in kamp Amersfoort  onder  Jozef Kotalla, werd hij in het kader van de ‘ Arbeitseinsatz ‘ op transport gesteld naar Duitsland. Bij zijn terugkomst uit Duitsland  kwam hij uiteindelijk in die Esdoornstraat terecht (op nummer 50 in het pand van kruidenier Verhulst)  waar hij met hulp van zijn vader , die voor de aanschaf van alle machines zorgde , een schoenmakerij kon beginnen. Mijn vader was al voor dat hij op transport werd gesteld een gediplomeerd schoenmaker ( hij was toen tenslotte al 21 ).

De foto met twee beetje deftig geklede personen. Dit zijn de ouders van mijn vader op de dag van de bruiloft van mijn vader en moeder in 1954. Belangrijk detail is het huisnummer: 35. Dat is het huis waar mijn moeder in 1933 kwam te wonen en waar ik ben geboren ondanks dat mijn moeder toen al bij mijn vader woonde op nr 50.

De foto waarbij mijn moeder met bloemen gehurkt mijn zusje knuffelt, is zover ik weet de enige foto uit die tijd waar vaag op de achtergrond de winkel van vader te zien is. Op de etalageruit zie je het begin van zijn naam WG Ariaens. Het was een grote etalageruit met groot de letters ‘ Schoenmakerij ‘. De vrouw in de deuropening is weer de moeder van mijn moeder, ik sta links in beeld.

Zoals veel huwelijken in die tijd was het misschien niet zozeer de liefde, maar vooral de geborgenheid, de vlucht uit een armzalige situatie thuis en de wil om aan een toekomst te werken de belangrijkste drijfveren om te trouwen . Nummer 50 in die Esdoornstraat was ontworpen als winkel en daardoor behoorlijk groot en door de ligging in een hoek hadden we ook een flinke achtertuin.

Mijn moeder stak veel energie in die tuin zowel wat bloemen als kinderen betrof. ‘s  Zomers toverde ze de tuin om in een indianendorp en maakte van de bijkeuken een frietkot. Alle kinderen kwamen graag spelen in die tuin, het was er een drukte van jewelste ! Zelf kwam ik tot mijn 12de de wijk niet uit. Het Rooie Dorp was de wereld; je kende de mensen.

De Buurt

Wat me altijd is bijgebleven uit die tijd voor mijn twaalfde , was de sterke saamhorigheid in de wijk met in het bijzonder de vriendschap met twee families uit verre landen. Een Moluks gezin met  5 of 6 kinderen en een gezin uit Java, althans de (véél jongere) vrouw kwam uit Java. Waar haar oudere man vandaan kwam, weet ik niet meer. Peter en Chrisje uit de respectievelijke families waren echt mijn vriendjes met wie ik de hele dag optrok en ik groeide dus op in een multiculturele setting. Ook verder in de buurt waren er geen nare gebeurtenissen die riekten naar discriminatie van deze mensen maar als kind heb je dat misschien niet altijd in de gaten gehad. Onze buurt kwam op mij echter over als een zeer harmonieuze gemeenschap ook omdat veel mensen een beetje op elkaar waren aangewezen in die tijd. Ze deelden dezelfde beperkte middelen.

Boodschappen werden in de wijkwinkels gedaan, als ik winkels zeg heb ik het over piepkleine winkels. Wat je kocht werd bijgehouden in een boekje en aan het eind van de week werd er betaald, zo  ging dat toen. Vertrouwen in elkaar maakte dat mogelijk, de bakker wist wat je nodig had en kwam zelf het huis binnen (het touwtje van Terlouw) om het brood te brengen. Vertrouwen blijkt ook uit de onderlinge hulp:  als een gezin in armoedige omstandigheden raakte, kon het toch bij diverse winkeliers op de pof boodschappen doen. De winkeliers gingen ervan uit dat als de situatie verbeterde de boodschappen wel betaald werden. Buren zorgden voor hulp bij ziekte of geldgebrek.

Een icoon in de wijk was Truus (Bosman) van de Spar op Broerweg 55, ze pachtte de winkel in 1962 . Zo kende iedereen haar : Truus van de Spar. Ze dreef de winkel alleen . Mijn moeder liet haar weten wat ze nodig had en ’s avonds kwam Truus de boodschappen in een kartonnen doos op de fiets  afleveren. Als je ’s avonds iets vergeten was , riep je door de brievenbus:  “ Truus, ik heb ….. nodig . “ Ze haalde dat dan uit de winkel en gaf het mee, betalen aan het eind van de week. De winkel was geen toonbeeld van netheid, erg klein maar je kon er alles krijgen. Rob Wolf citeert in  ‘ Venster op ’t Rooie Dorp ‘ Franky Orth : “ In de zomer namen dode vliegen en wespen bezit van de etalage . In de winter was de ruit beslagen als Truus de potkachel tot het maximum opvoerde. Het zag er dan zwart van het roet “. Hoewel Truus veel aanspraak had , veel klanten kwamen zomaar even kletsen, zie ik achteraf wel de tragiek van haar leven die uitmondde in haar zelfdoding. Ik was toen de wijk al uit.

Zoals gezegd was de wijk ideaal voor kinderen; echt een hoogtepunt voor elk kind was meerijden op de ‘ mechanische hond ‘ waarmee Piet Zwam van de melkzaak zijn zuivel rondbracht. Om de beurt mocht er een kind meerijden.

Mechanische Hond

Onze winkel

In de beginperiode liepen de winkel en schoenreparatie redelijk goed maar het was geen vetpot. De klap kwam met de import van goedkope Italiaanse schoenen. Mijn vader moest de winkel sluiten en alleen met reparaties het geld verdienen, dat leverde armoede op totdat hij op het idee kwam de nieuwe wijk Neerbosch-Oost rond te gaan om klanten te werven. Dat bracht veel nieuwe klanten en een flinke financiële verbetering. Ons hele gezin werkte mee: mijn moeder met het inlijmen van schoenen en andere klussen in de werkplaats en mijn grootvader deed de administratie. Hij kwam op het idee om de blanco ponskaarten die mijn oom, die op het post-en telegraafkantoor werkte, voor ons meebracht om op te tekenen, te gebruiken om in de schoenen te leggen met naam, adres en prijs erop. Ik bracht eens in de week de schoenen rond in Neerbosch-Oost en verdiende daarmee een frietje en zakgeld. Niemand maakte er een punt van dat ik als tienjarige met veel geld op zak terugfietste naar huis.

School

Ik zat bij de broeders op de Stefanusschool , de lagere school, op de Ubbergseveldweg . Beroemd vanwege De Stefaantjes, een drumband opgericht door Maxentio Bosman en Gelasius Honig (Broeder Gelasius!)  ergens rond 1956. Er was veel aandacht voor en betrokkenheid bij de leerlingen.  Uit die periode kan ik me het hoofd van de school, Broeder Gelasius, nog goed herinneren. Hij  nam ons ooit  mee naar een wedstrijd van NEC, hij wist dat de meeste gezinnen het niet breed hadden. Sindsdien is het Rood Zwart Groene  ‘ hert ‘ altijd blijven kloppen. Ik was natuurlijk misdienaar en toen ik ouder werd acoliet. Soms kwam het voor dat ik uit de les werd gehaald want als acoliet mocht je ook bijzondere missen dienen zoals een huwelijks- of uitvaartmis.

Exit Het Rooie Dorp

Uit bovenstaande moge duidelijk zijn dat mijn tijd in de Esdoornstraat ondanks perioden van schaarsheid en een beperkte actieradius een gelukkige tijd was. Een fijne jeugd die wreed werd verstoord door een gebeurtenis midden jaren 60 die vele families in die tijd als traumatisch hebben ervaren. Mijn moeder noemde het in haar dagboek  ‘ van het paradijs naar de hel ‘. In die tijd kwamen de laatste bewoners van de noodwoningen op de Kopse Hof naar de Esdoornstraat. Twee, drie gezinnen waren werkelijk crimineel. Ze terroriseerden de buurt zodat angst regeerde. De bakker werd gevolgd en op die manier drong men ons huis binnen. Er werd veel gestolen in die tijd. Mijn vader probeerde eens met zo’n gezin daarover te praten maar hij werd naar binnen getrokken en geslagen. De Indonesische kinderen en een geestelijk gehandicapte vrouw  (niet goed  ‘ wies ‘) werden stelselmatig uitgescholden, bedreigd of geslagen. Het was afgelopen met de sfeer van vertrouwen in elkaar.

De gebeurtenis die voor mijn moeder de deur dicht deed, was die keer toen ik uit school kwam en door een stel jongens hardhandig van mijn fiets werd getrokken en klappen kreeg. Waarschijnlijk had ik het in hun ogen te hoog in de bol omdat ik na de lagere school naar de MAVO ging. Ergens tussen 1970 en 1971, ik stond op het punt om naar de tweede klas te gaan,  resulteerde dit alles in een voor ons onvermijdelijke verhuizing uit de wijk waar we altijd met zoveel plezier hadden gewoond. Na heel wat bezoekjes van mijn vader aan de woningbouwvereniging kregen we uiteindelijk een flat toegewezen op de Hengstdalseweg  nummer 100 . Een kleine flat, geen tuin, vooral voor mijn moeder een totale ramp. Om aan de straatterreur van enkelen te ontkomen, voelden we ons als vluchtelingen vooral ook vanwege het feit dat we geen geld hadden om een verhuiswagen te huren en alles op een soort bolderkar naar het andere huis moest worden gebracht. Als puber ben je flexibel en pak je het nieuwe leven op, maar het was wel het einde van een tijdperk al besef je dat pas later in je leven.

Het huis in de Esdoornstraat kwam vaak terug in mijn herinneringen net zo als de omstandigheden waaronder we het hadden verlaten. Het echte afscheid van het huis aan de Esdoornstraat kwam later in mijn leven. Het oude Rooie Dorp bestaat niet meer en is in 1996 gesloopt maar ‘ons’ huis, nummer 50, werd als door een speling van het lot allang daarvóór gesloopt om plaats te maken voor notabene een speeltuin ! Gek is dat nergens melding wordt gemaakt van deze sloop maar ik ga nog op onderzoek uit. Wat ik wel weet, is dat toen bekend werd dat ‘ons’ huis in de Esdoornstraat zou worden gesloopt, ik mijn best heb gedaan om te achterhalen wanneer dat zou zijn. De avond voor de sloop ben ik over de muur geklommen, de muur die ik altijd van de andere kant had ervaren vanuit de tuin. Deze muur kon ik bereiken via een weggetje langs het Mater Dei, het klooster dat ik vanuit mijn slaapkamerraam kon zien liggen. Nog één keer liep ik door het lege huis en in elk vertrek zag ik de beelden van een vervlogen tijd en ervoer ik nogmaals het verstoorde geluk. Ik schreef er later in mijn leven (als tekstschrijver voor ons bandje) een nummer over. Onderstaande tekst spreekt over ‘ sloop ‘ (demolition) niet alleen van het stenen gebouw maar ook de sloop van ons leven in de Esdoornstraat.

           Demolition

The night before the demolition

I went back to the house

Sat down in the darkest corner

To share it’s final night

 

When they tore down the house

They took away a part of me

Empty space in a long forgotten

Empty space in a long forgotten street

 

We left the place like fugitives

No tear was left to cry

Escorted by malicious pleasure

Expelled by wicked eyes

 

When they tore down the house

They took away a part of me

Empty space in a long forgotten

Empty space in a long forgotten street

 

The walls that used to give me shelter

The secrets they had kept

Waiting for the final countdown

To blow it all away

 

The crusher came down slowly

Yet it came out of the blue

Empty space in a long forgotten

Empty space in a long forgotten street

 

Gebruikte bron: Rob Wolf : ‘ Venster op ’t Rooie Dorp ’ Uitgave Woningbouwvereniging De Gezonde Woning.

Foto’s uit het archief van Marcel Ariaens.

 

Terug naar Stemmen uit de wijk