Geboren en getogen in Nijmegen-Oost

In gesprek met Ans Bouwhuis

Ik ben nog geboren in het oude Wilhelmina ziekenhuis, mijn ouders woonden toen in de Fagelstraat. Later verhuisden ze naar de Hengstdalseweg, voor mij een geweldige speelomgeving. We speelden verstoppertje in en tussen de kelders van de flats en gymmen konden we aan de kloppalen, voor elk segment van die flatwoningen stond een metalen hek waarop de huisvrouwen hun kleden konden ophangen om ze met de mattenklopper te lijf te gaan.

Angelaschool en Mater Dei

Natuurlijk ging ik naar de Angelaschool geleid door de Ursulinen, als je tot de betere meisjesleerlingen behoorde, stoomden de nonnen je klaar om naar het Mater Dei te gaan; wat ik als kind al vreemd en onbegrijpelijk vond, was dat de “dommere “ leerlingen achterin de klas moesten zitten. Voor hun ook geen beloningen in de vorm van op de typemachine mogen werken. Ik kreeg dit voorrecht bijvoorbeeld toen ik een 10 voor dictee had en mijn werkstuk over Florence Nightingale mocht typen. Op de Angelaschool zaten ook de kinderen uit de noodwoningen op de Kopse Hof, deze woningen stonden bekend als armoedewijk maar ik speelde daar vaak . Een van mijn beste vriendinnetjes, Diny Pijman, woonde er. Het was een kinderrijke, rommelige buurt dus er viel altijd wat avontuurlijks te beleven.  Ik vond het bij Diny thuis gezellig en gemoedelijk zonder allerlei regels en dat gevoel van vrijheid vond ik geweldig. Bij beter gesitueerde vriendinnetjes ontbrak vaak die vrijheid, zoals bij een meisje dat alleen maar klassieke muziek mocht luisteren. Door met verschillende meisjes te spelen werd ik me bewust van maatschappelijke verschillen,  de dochter van bakker Roding woonde ook op de Kopse Hof maar wel in een villa.

Ik mocht dus naar Mater Dei en begon op de gymnasiumafdeling maar in de tweede klas wist ik dat het niets voor mij was en stapte over naar de MMS. Mijn vader, die zeer status bewust was, vond dat vreselijk. Hij wilde dat ik ging studeren en in zijn ogen vergooide ik mijn kansen. Zijn hang naar status bleek onder andere uit het volgende: als een jongen mij mee vroeg naar een feestje moesten we ons strikt houden aan de opgelegde thuiskomtijd maar toen ik werd gevraagd door een STUDENT, maakte het niet uit hoe laat ik thuis zou komen.

Mater Dei was een school voor de katholieke elite, bijna alle meisjes kwamen uit welgestelde, hoogopgeleide gezinnen, ik kwam uit een burgerlijk ambtenaren nest waardoor ik minder bewust was van wat er soms plaats vond. Zo legde onze leraar Frans, de heer Scheffers, eens een grammaticale moeilijkheid uit door middel van een tekening met twee cirkels en een v-hals . Hij lachte daarbij. Een weekend daarna gingen er geruchten dat Scheffers  op het matje was geroepen omdat de dochter van een hoogleraar had geklaagd over een seksistische tekening. Zoiets viel mij niet op laat staan dat ik het thuis zou vertellen. Op de school werd duidelijk onderscheid gemaakt tussen Soeurs en Mères. Mères  gaven les maar  Soeurs waren werkzusters, ze stonden lager in de hiërarchie van de orde. Soeur Aloysia, die de gangen dweilde, was in onze klas zeer geliefd, ze was een schat van een mens met wie we vaak praatten. Om Mère Marie Thérèse, onze econome, te pesten zeiden we dan Mère Aloysia waarop meteen haar opmerking kwam: Nee, nee , het is Soeur Aloysia. De banen van de vaders waren onderscheidend wat ik weinig christelijk vond.

Het lesprogramma en de opvatting over onderwijs waren voor die tijd vooruitstrevend , de school had bijv. een leerlingenraad. Ik herinner me overigens dat de voorzitster later bij de Ursulinen intrad. De nonnen hadden een duidelijke mening over de kleding : vooral geen frivoliteiten, als je een rok aanhad moest je daaronder altijd een broek aan hebben. In het eindexamenjaar droeg ik eens een rokje met open blauwe sandaaltjes met dunne bandjes, maar ik kreeg algauw te horen dat die combinatie niet de bedoeling was. “Dat mag ik van mijn moeder, “zei ik. “ Stuur je moeder dan maar eens langs. “ Dat moet ze nog altijd doen”. (Ze is overleden in 2005).

Voor jongens moest je uitkijken.  De mis bij het begin van het schooljaar die in de kapel van het Canisius plaats vond, begon voor ons een half uur later om contact met de jongens te vermijden. Gevolg: als we dan langs de ramen van de school trokken, vergaapten die jongens zich bij het zien van zoveel meisjes. Carnaval op het Canisius werd gereguleerd: je moest als meisje de naam van de jongen met wie je meeging van tevoren opgeven zodat “wilde en dubieuze “ figuren zoals Urias Noteboom, die bekend stond als womanizer, geweerd konden worden.

De religieuze opvoeding op Mater Dei had geen enkele invloed op me, ik was er te eigenwijs voor en thuis speelde katholiek zijn nauwelijks een rol. De godsdienstlessen zijn compleet uit mijn herinnering verdwenen. Het bijwonen van de mis in de Christus Koningkerk was meer een sociaal uitje, als we te veel lachten kwam de Suisse, een leek met sjerp die de orde moest bewaren, bij onze bank staan en maande ons met zijn ogen tot rust.

Seksuele voorlichting werd door een non gegeven waarschijnlijk Mère Gregoria, de rectrix. Ik verwonderde me daarover en dacht: hoe weet ze dat in vredesnaam, zeker ook van horen zeggen. De les leidde tot veel gegiechel maar zeker niet tot onderlinge gesprekken en al helemaal niet tot het uitwisselen van ervaringen op dat terrein. Als die er al waren.

Ik slaagde in 1966 en een mooie herinnering heb ik aan de optocht van geslaagde eindexamenleerlingen, eerst  de bloemenkrans in je haar en daarna voorafgegaan door een politieagent de tocht door de wijk met als stop de groentewinkel op de hoek van de Cypresstraat waar we ijslolly’s hadden besteld. Een leuke afsluiting van een fijne schooltijd.

Mater Dei kwam nog een keer terug in mijn leven toen ik er in 1985 slaagde voor mijn vwo-diploma Spaanse Taal- en Letterkunde

 Boodschappen doen

 Alles wat we nodig hadden was in de wijk te vinden. Op de hoek van de Hengstdalseweg/Broerdijk zat de Edah, de eigenaar heette Spook. Als ik daar wat moest aanschaffen kreeg ik de boodschap mee goed op de weegschaal te letten omdat Spook de naam had te weinig af te wegen. Waar kapper de Vos nu zit, zat vroeger drogisterij de Waag. Deze had als slagzin: ik koop er graag, omdat ik er slaag bij drogisterij de Waag. Naast de Waag kreeg je Tesser de slager en daarnaast Molleman de bakker bij wie je koffiekoeken kon kopen die gemaakt waren van de kruimels van andere producten, ze waren overdekt met een laagje glazuur. Per stuk 15 cent. Alleen bij speciale gelegenheden mocht ik er een kopen. Brood moest ik echter halen bij bakker Schouten op de hoek Van Heutszstraat/ Groesbeeksedwarsweg, de zaak werd gedreven door twee ongetrouwde zussen die groot waren en zo streng leken dat ik met angst in het lijf de winkel binnenging.

Vervolgens kwam je langs textielhuis Rex, de dochter van de eigenaar was getrouwd met de eigenaar van de Coöp.

De groentewinkel op de hoek was van Gerrits. Mijn moeder kwam ook uit een groentefamilie, haar oma had een groentezaak op de Zeigelbaan. Ze had , zoals ze vaak zei , eigenlijk het liefst met een slager willen trouwen.

Oorlog

 Hoewel mijn vader bij de distributie had gewerkt, vertelde hij nooit over oorlogservaringen, alleen dat ze vaak de schuilkelders in moesten. Wel was er op familiebijeenkomsten een vaste anekdote over mijn oma die vooraan in de Dominicanenstraat woonde. Bij een granaatinslag in 1944 zou ze met stoel en al door het plafond van hun bovenwoning zijn gezakt en een verdieping lager terecht zijn gekomen zonder dat ze iets mankeerde.

Thuisgevoel

 Natuurlijk is er in Oost veel veranderd , kijk maar naar al die verdwenen winkels, maar wat hetzelfde is gebleven is het gevoel dat ik hier thuis hoor . Ik geniet nog altijd van deze prachtige wijk.

 

Terug naar Stemmen uit de Wijk.